Geesink & Mulisch hadden de 10e Dan

Het Journaal, Mulisch op de platte beeldbuis, tranen in mijn ogen. De tocht over de Amstel onder de regenboog, de kist met gestorven literaire inhoud horizontaal vervoerd. Zijn kinderen, verdrietig maar trots, op dat wat eens hun vader was. Meedogenloos ontroerend, en groots.

Nederland is ook vaak groot in verschrompelde kleinheid. De kranten lezend, de columns overziend, werd duidelijk dat Harry Mulisch en zijn werk door menige steriele kaaskop, door een stoffige meelworm om met Jan Wolkers te spreken, de grond werd in geboord.

Een van die meelwormen was en is columnist Frits Abrahams van NRC, de bleke kopiist die nooit verder kwam dan beroerd gekopieerde en zelf gestoofde Simon Carmiggel’tjes voor echt te laten doorgaan.

Onder de kop ‘Haat en nijd’ serveert Abrahams al Freudiaans schrijvend Mulisch af, onder de journalistieke dekmantel dat de Grote Drie elkaar ooit hevig beconcurreerden. Amper tot geen analyse, laat staan begeestering voor het werk en de levenswandel van Mulisch. Abrahams laat Hermans en Reve over Mulisch respectievelijk zeggen: ‘kale opschepper’, ‘clown’ en ‘Mulles vulles’. Abrahams zegt het dus allemaal niet, maar intussen staat het vanuit 100 karaats jaloezie wel op papier.

Als onoprecht konden we Abrahams in augustus van dit jaar ook ervaren naar aanleiding van het overlijden van de internationaal gelauwerde judoka Anton Geesink. In zijn column probeerde hij Geesink kleiner (uiteraard niet fysiek) te maken, en eindigde zijn schandelijke geschreven column en passant met de woorden: Misschien heeft hij iedereen verslagen, behalve zichzelf. Abrahams beoordeelt Geesink onder andere via grapjas Eric van Muiswinkel op zijn taalgebruik, nooit de sterkste kant geweest van de reus, maar absoluut niet relevant op de judomat. Het is als het meten van Mulisch langs de lat van een boomlange judoka. In Tokio ontving Geesink het Eredoctoraat aan de Kokushikan Universiteit, de Japanner boog voor Geesink terecht als een ritueel knipmes. De schijnheiligheid in Couperus boek De kleine zielen, hoewel historisch gedateerd, is als volksziel in Abrahams nog kakelvers.

Een andere meelworm, een journalistieke viezerik om het zo eens te zeggen, is columnist Ephimenco van Trouw. Oorspronkelijk van ‘buitenlandse kunne’, en daardoor als menige intellectuele allochtoon nog meer Nederlander willen zijn dan de Nederlander die volgens Maxima niet bestaat, boort ook hij Mulisch, de man van ‘De ontdekking van de hemel’ de hel in. Ephimenco is net zo slim of net zo hypocriet als Abrahams, en plaats zijn ‘necrologie’ over Mulisch, die qua lengte geen naam heeft, als nieuws tegen de achtergrond van de dood van anonieme kerkgangers in Bagdad.

Nederland is het land van de polderieke scharensliep. Met de opnieuw geslepen schaar van Calvinistische of Roomse knipper in burger en bestuurder wordt alles gedecimeerd wat zich maar even boven het maaiveld vertoont.

Cineast Paul Verhoeven uitgekafferd en cultureel onteerd door Jan Blokker en zijn Filmfonds, zocht en vond een goed buitenlands heenkomen, en deed internationaal van zich spreken. Schrijver Willem Frederik Hermans werd tot persona non grata verklaard door boosdoener en salonsocialist Ed van Tijn. Vanuit de VS, Italië of Zwitserland bezocht Karel Appel Nederland alleen als hij even moest plassen, zelfs poepen deed hij hier niet. Van Gogh kon in zijn tijd zijn oor niet langer te luister leggen in het winderige en benepen Holland, en zocht de Mediterrane zon op. De directeur van het Van Gogh Museum, meestal een buitenlander, zwaait de scepter in het Van Gogh Museum daar waar Van Gogh zelf nooit zou komen. Opmerkelijk dat een man als Mulisch zich ooit in Nederland liet incarneren.

Er zijn maar weinig Geesinks, Harry Mulisch was er één van, hij had de 10e Dan in Literatuur.