Vorige levens incorporeren de spirituele genetica en anatomie van de mens

Ayrton Senna. Een van Ayrton Senna’s vorige levens vond plaats in Tibet, als monnik in een klooster nabij de Blauwe Bergen, zoals hij die bergen eeuwen geleden placht te noemen. De overeenkomsten van de Tibetaanse incarnatie met zijn Braziliaanse leven als meervoudig wereldkampioen Formule 1 waren en zijn messcherp. Zelfs de kleur van zijn ‘werkkleding’ in beide incarnaties is significant: het oranjerode gewaad van de monnik, en zijn rode overall waarmee hij tijdens zijn Braziliaanse incarnatie zo vaak het racemonster instapte. De oorsprong van zijn Braziliaanse missie, het gebed met de rijdende tempel, zijn sacrale raceauto, lag in Tibet. In zijn vorige leven in Tibet is de spirituele genetica en anatomie te vinden waardoor hij in Brazilië Ayrton Senna kon, misschien wel moest, worden. (Verstraaten 2010) Vlinders kunnen niet Dadelen en Dadels kunnen niet Vlinderen: Genetica van een innerlijke & uiterlijke carrière).

Edgar Cayce. De kennis en ervaringen uit vorige levens van bijvoorbeeld mysticus en ziener Edgar Cayce (1877-1945), dus zijn bijdrage aan de geschiedenis, vonden ook hun oorsprong in meerdere levens. In The Lives of Edgar Cayce (Church 1995) categoriseert auteur W.H. Church de incarnaties van Edgar Cayce, gebaseerd op geselecteerde readings die Cayce tijdens zijn leven gaf met betrekking tot het thema. Church inventariseerde de volgende levens: ‘Asapha’, de spirituele Egyptische koning (ca. 50.000 v.Chr.); ‘Ra Ta’, de Egyptische hogepriester (ca. 10.000 v.Chr.); ‘Uhjltd’, een Perzische oorlogskoning (ca. 9000 v.Chr.); ‘Xenon’, de Trojaanse ambachtsman/soldaat (1158-1112 v.Chr.); ‘Pythagoras’ de Griekse wiskundige (ca. 572 v.Chr.–ca. 500 v.Chr.); ‘Armitidides’, een Griekse scheikundige werkzaam onder Aristoteles; ‘Lucius van Cyrene’ de Syrische apostel/bisschop (v.Chr.-n.Chr.); ‘Raph Dale’, het vermoorde onwettige zoontje van Lodewijk XIV’s dochter Gracia (1680-1685); ‘Naamloos’, Arawak indiaan in Hispaniola; ‘John Bainbridge (I)’, een Engelse helderziende kaartspeler annex rokkenjager en drinkebroer; John Bainbridge (II)’, een opofferingsgezinde (ca. 1742, kleinzoon van Bainbridge I); ‘Naamloos’, soldaat tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog. (Church 1995; Bro 1996). (uit: Moors iconoclasme, en het aangezichtsloze gelaat van Andalusische stoeptegels. Paragraaf 5 Incarnerende kunstenaars: de abstracten).

Jezus Christus. De reïncarnatieve oorsprong van Jezus Christus, voor velen een hemelbestormer van formaat, met de missie voor ‘een gebed zonder einde’, was eveneens gelegen in een reeks vorige levens die er niet om logen. Levens die debet waren aan de vorming van zijn spirituele genetica en anatomie, opgedane ervaringen alvorens in het vissersbootje te stappen dat Jezus Christus heette. Als vorige levens noteren we:
‘Amilius’, een onbelichaamde entiteit in Atlantis, die werd belast om de eerste golf van incarnaties in fysieke lichamen te begeleiden; ‘Adam’, de eerste mens, die als één van de 5 ‘Adams’ incarneerde in een van de 5 oorspronkelijke rassen, zoals deze zich in het begin gelijktijdig ontwikkelden: het gele ras (Gobi woestijn), het rode ras (Atlantis), het blanke ras (Kaukasus), het zwarte ras (Afrika), het bruine ras (Lemurië); ‘Henoch’, de voorvader van Noach (in Judas 14 wordt hij ‘de zevende van Adam’ genoemd); ‘Melchizedek’, priester en koning van Salem; ‘Zend’, zoon van Uhjltd (incarnatie van Cayce) en Ilya, en bron van inspiratie voor de Zend-Avesta (commentaren op de heilige teksten); ‘Josef’, zoon van Jacob, Bijbelse droomuitlegger; ‘Jozua’, na Mozes leider der Israëlieten, met gruwelijk gehouden veldtochten op zijn naam; ‘Ur’, een spiritueel innerlijk gebied/status, met als werelds equivalent waarschijnlijk het Chaldese Uru-salim, zoals Jeruzalem eens werd genoemd, en waar een belangrijke incarnatie van de entiteit plaatsvond; ‘Asaph’, muzikaal leider en ziener onder de koningen David en Salomo; ‘Jeshua’, hogepriester in Jeruzalem. (uit: Moors iconoclasme, en het aangezichtsloze gelaat van Andalusische stoeptegels. Paragraaf 5 Incarnerende kunstenaars: de abstracten).

.

.De Anatomische Les S. OEF

.

.
Mark Rothko. Met Mark Rothko en zijn schilderkunstige carrière is het niet anders. De beeldende cybernetica van Rothko gaat terug naar een werkzaam leven in Al-Andalus.
“In Al-Andalus, in Córdoba, eind 11e eeuw, was de entiteit die wij nu als Mark Rothko kennen, een brave, wat gedweeë, volgzame handwerksman. Eigen initiatief was er niet bij, hij deed zijn werk. In de loop van de jaren ontlook in hem een paranormale gesteldheid, die in hem altijd al aanwezig was geweest als residu van ervaringen in vorige levens. Door het monotone en repeterende ritme van zijn werk als steenhouwer dwaalden, noodgedwongen of als vertier, zijn gedachten dagelijks af. Een bezigheid die hij ook prettig vond. Alsof hij in gedachten op reis ging naar vele uithoeken van het bestaan, gelijkend op uittredingen waarbij de geest het lichaam verlaat. De uittredingen werden ‘aangestuurd’ door dagelijks terugkomende gedachtestromen, elektrische impulsen, die bij hem specifieke stofjes genereerden waardoor zijn hersenen werden beïnvloed, een vorm van (paranormale) verslaving. Zijn naam klonk als Akaiba. De verandering in de persoonlijkheid voltrok zich langzaam. Akaiba werd van een in gedachten verzonken steenhouwer tot een in steen houwende filosoof, theoloog en mysticus. Door zijn uittredingen, zijn reisjes, ontmoette hij ongewild medereizigers, geesten van levende personen die ook aan het uittreden waren of geesten van overledenen die zich op dezelfde frequentie bevonden. Akaiba’s vorige levens, levens voordat hij in Al-Andalus incarneerde, hadden zich afgespeeld in een dynamiek van spiritualiteit en religieus bewustzijn. Daardoor hadden de door hem bezochte frequenties, de astrale gebieden die hij via de reisjes aandeed, automatisch een mystieke en theologische signatuur, locaties die zoals gezegd ook gefrequenteerd werden door geestverwanten, die op zoek waren naar een astraal praatje of uitwisseling van ideeën en ervaringen.”

“In de religie die islam heette, een iconoclastische, had Akaiba geleerd Allah te ervaren, als steenhouwer Hem te benaderen zonder in moskee, paleis, fort of tombe Hem ooit figuratief uit te hebben hoeven beelden. Het ervaren van en communiceren met abstracte kleurvlakken ontdaan van enige figuratieve lading, een biddende dialoog met het al, was voor Akaiba dan ook de gewoonste zaak van de wereld. Bidden kon zonder woorden, bidden kon op het ritme van de tikken van zijn hamertje, een spiritueel enigma, een geheimtaal via geluid die hem naar de achterkant van het bestaan bracht.” (uit: Moors iconoclasme, en het aangezichtsloze gelaat van Andalusische stoeptegels. Paragraaf 5.2 Mark Rothko).

Niet alleen Rothko incarneerde in het moorse Al-Andalus, ook Malevitsj, Kandinsky en Mondriaan hadden het iconoclasme in Al-Andalus moeten omarmen. Allen hadden geleerd om het onzegbare op een non-figuratieve manier uit te beelden, hadden er de bouwstenen voor abstracte kunst ontdekt, om deze eeuwen later in de 20ste eeuw te kunnen toepassen.

Pablo Picasso. Van 1918 tot 1940, woonde Pablo Picasso in Parijs, in Rue La Boétie 23 boven kunsthandelaar Paul Rosenberg. Begin 1925 vond er een belanghebbend interview plaats. Picasso werd er geïnterviewd door jonkheer W.F.A. Roëll, eertijds gewaardeerd Nederlands kunstcorrespondent in Parijs voor Het Vaderland en tevens schrijvend voor Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. In de aanloop van zijn artikel voor Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift schrijft Roëll: “Langzamerhand komt het gesprek [met Picasso] op de negersculpturen en het kubisme. Talrijke personen die hem hierover interpelleeren wilden, zijn vruchteloos huiswaarts gekeerd. Bekend is dat Picasso, die het chef d’école-spelen aan Braque overlaat, zich nimmer over het kubisme wilde uitlaten en nog onlangs [1925] antwoordde hij op ‘n enquète: “Art nègre connais pas.” Doch het is of de schilder zich tegenover een buitenlandsch amateur [Roëll was overigens een scherpzinnige, erudiete en filosofische ‘correspondent’] die geen der allures van criticus of journalist bezit, vrijer durft uitlaten.”

In Roëlls bewoordingen (die de Franse taal zeer goed meester was) verklaarde Picasso tijdens het interview: “Omstreeks 1906, toen wij een zuiver-plastische vormkunst zochten, kregen we van alle kanten het overstelpende bewijs van wat komen moest. Voor mij brak het licht aan, toen ik ijverig studerend in de Romaansche en Gotische sculpturen van het Trocadero-museum ineens het pas-ingerichte kamertje met Afrikaanse en Polynesische afgodsbeelden ontdekte en verpletterd stond over hun inventie en synthese. Ik paste mijn ontdekkingen toe op de “Demoiselles d’Avignon,” welke Braque de uitlating ontlokten; “Dat is krankzinnigenwerk, net iemand, die karpet eet of petroleum drinkt”, en die de eerste aanleiding zijn geweest tot het kubisme, die heilzame “stade de fermes primaires,” waarvan Braque dus niet, zoals veelal gemeend wordt, de eerste ontdekker is geweest.” [vet toegevoegd, mv].

Roëll WFA. (1925). Pablo Picasso. Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35, Deel 69, 1925 januari-juni, p. 312. Geraadpleegd op 13 november 2014 via http://bit.ly/1xlX2s7

Het verhaal wordt inmiddels eentonig, de analyses simpel, maar de conclusies reïncarnatief gezien, helder. Met één move, in een handomdraai, met een omhaal kan geschiedenis worden geschreven, individueel en collectief, voor een persoonlijk of collectief historisch besef. Picasso had in zijn studietijd meer gezien dan alleen Afrikaanse sculpturen, had ook perplex kunnen staan bij het aanschouwen van bijvoorbeeld Japanse prentkunst, why not. Neen, Picasso werd geraakt, verpletterd, bij het zien van een vormentaal die aansloot bij zijn diepste beleving en overtuiging. Het waarom moge duidelijk zijn. Picasso kon niet anders dan naar zichzelf luisteren, naar de Picasso-entiteit die mogelijk in een ver zwart Afrikaans verleden zich reeds aan kubisme en abstractie had begeven toen de Picasso uit de 19e eeuw nog geboren moest worden, toen kubisme en abstractie in westerse ogen nog niet bestonden. We kunnen (godzijdank) niet afwijken van onze reïncarnatieve roots. Picasso behoefde alleen maar zijn innerlijk kompas te volgen: de man die eeuwen geleden in een andere culturele setting al kubist en een abstract was geweest.

Vorige levens incorporeren de spirituele genetica en anatomie van de mens, vorige levens bevatten het zaad voor toekomstige ontwikkelingen, zowel voor persoonlijke scheefgroei als voor tot de verbeelding sprekende persoonlijke of collectieve eigenschappen. En wat het tot de verbeelding sprekende eigenschappen betreft: het is als met de Victoria amazonica, de koningin der waterlelies waarvan de bladeren een diameter van 3 meter kunnen bereiken, een nachtbloeier die spaarzaam maar schitterend in de schemer bloeit, waarvan elke bloem slechts 2 nachten bloeit, haar gelukzaligheid tentoonspreidt, vooral als je even niet kijkt.